Schouderinstabiliteit is een aandoening van de schouder waarbij de schouder gedeeltelijk of geheel uit de kom schiet. Daarnaast wordt bij veel schouderaandoeningen, schouderinstabiliteit als mogelijke oorzaak benoemd. Terwijl hierbij de schouder nooit uit de kom schiet. Hoe zit dit?

Het verschil hierin ligt in het feit dat instabiliteit een heel ‘ruim’ begrip is. Instabiel is volgens het woordenboek: wankelbaar; onvast. Instabiliteit is dus iets wat wankelbaar of onvast is. Stabiel is het tegenovergestelde en wordt beschreven als: standvastig, vast of  stevig.

Voor iedereen is duidelijk dat wanneer de schouder uit de kom is geweest, of met regelmaat bijna uit de kom gaat, er sprake is van instabiliteit. Het schoudergewricht is niet meer stevig. De banden rondom de schouder zijn uitgerekt (geweest), waardoor speling  van het gewrichtskapsel is ontstaan. Door deze speling is het schoudergewricht instabiel geworden. Vaak wordt deze instabiliteit ervaren bij bepaalde bewegingen. Het gevoel dat de schouder ‘eruit wil schieten’.

Daarnaast wordt de term instabiliteit ook gebruikt om aan te geven dat er teveel speling is tussen de kop en kom van het schoudergewricht. Hierbij is geen sprake geweest van het uit de kom schieten. Doordat het schoudergewricht niet meer ‘stevig’ in elkaar zit, wordt de sturing van de kop en kom verstoord.

Ter verduidelijking, hieronder een korte beschrijving over de samenwerking tussen kop en kom. Deze samenwerking is noodzakelijk voor elk gewricht.

Samenwerking tussen kop en kom.

Elk gewricht bestaat uit een kop en een kom. Deze kop en kom bewegen ten opzichte van elkaar.  Kop en kom maken altijd een rol- en een glijbeweging. Wanneer een kop alleen maar in een kom zou rollen, komt deze buiten de kom te liggen (zie afbeelding 1). Om deze reden moet de kop ook glijden.

 

Afbeelding 1

(a) rollen van de kop over de kom            

(b) rollen en glijden. De druk blijft op het middelpunt van de kom (zie rondje, driehoekje contact)

De spieren en banden rondom het gewricht sturen deze beweging. Wanneer een gewricht gebogen moet worden, spannen spieren aan om deze beweging mogelijk te maken. Door deze aanspanning  ontstaat een verkorting van die spieren. De tegenoverliggende spieren moeten dan juist verlengen en ontspannen. (zie afbeelding 3).

 

Afbeelding 2 aanspannen en ontspannen van de bovenarm spieren, bij buiging van de elleboog

Bij de buiging van de elleboog (linker afbeelding) spant de biceps aan, waardoor deze korter wordt. Hierbij verlengt en ontspant de triceps.

Bij de strekking (rechter afbeelding) zie je het tegenovergestelde gebeuren. De biceps verlengt en de triceps verkort.

De gewrichtsbanden zorgen voornamelijk voor de sturing van de kop en kom ten opzichte van elkaar tijdens bewegingen. Hierbij moeten de banden continu op spanning staan. Door deze spanning blijft het contactpunt tussen de kop en kom gelijk.

 

 

Bovenste  afbeeldingen zie je dat één band slap komt te staan. Hierdoor komt de kop op de rand van de kom te staan.

Bij de onderste drie afbeeldingen zie je dat bij elke buiging de banden op spanning blijven. Hierdoor blijf het gewricht mooi op elkaar.

Rollen en glijden van het schoudergewricht.

Het schoudergewricht is nog een speciaal gewricht. De kop hangt als het ware onder de kom. Het gehele schouderkapsel en alle banden en spieren moeten voor de sturing zorgen. Hierbij is de kom ook nog relatief klein voor de kop.

 

 

Als de samenwerking tussen de schouderspieren niet optimaal verloopt, kan instabiliteit ontstaan. Deze instabiliteit kan er voor zorgen dat de kop niet genoeg naar beneden rolt bij het zijwaarts heffen van de arm (zie afbeelding). Hierdoor kan een inklemming ontstaan, het zogenoemde impingement syndroom.

Doordat de spieren altijd proberen zo goed mogelijk de schouderkop in de kom te houden, kan ook een overbelasting van de spieren ontstaan. Bij een niet-juiste rol en glijbeweging, moeten enkele spieren harder werken om de kop op de positie te houden. Welke spieren dit zijn, is afhankelijk in welke richting de instabiliteit aanwezig is.

Bovenhandse sporten en schouderinstabiliteit.

Door de extreme posities die de schouder maakt tijdens bovenhandse sporten, zoals honkbal of  , wordt de schouderkop naar voren gedrukt. Door deze herhaaldelijke druk aan de voorzijde, kan het schouderkapsel hier structureel uitgerekt blijven. Hierdoor ontstaat instabiliteit aan de voorzijde van de schouder.

Maar bovenhandse sporters hebben deze instabiliteit nodig om de extreme posities van de schouder te kunnen halen. De spieren rondom het schoudergewricht hebben, door training, zichzelf  aangepast aan de vergrote beweeglijkheid. Deze instabiliteit hoeft geen klachten te geven.

Het blijft dus altijd de vraag: kan de instabiliteit die eventueel aanwezig is in het schoudergewricht, opgevangen worden door de stabiliserende werking van de banden en spieren?