Schouderinstabiliteit type III

Schouderinstabiliteit betekent dat er te veel speling zit tussen de schouderkop en de schouderkom.

Type III schouderinstabiliteit wordt veroorzaakt door abnormale spiersamenwerking. Hierbij is geen sprake van structurele schade van weefsel rondom de schouders. Een opzichzelfstaand type III schouderinstabiliteit is zeldzaam. Vaak is er sprake van een combinatie met type II schouderinstabiliteit.

Spiersamenwerking van de schouder

De spieren van de schouder spelen een belangrijke rol in de stabiliteit. De rotator cuff spiergroep bestaat uit vier spieren die ervoor zorgen dat de schouderkop in de kom blijft. Dit zijn de belangrijkste spieren die voor stabiliteit van de schouder zorgen. Daarnaast zijn ook de spieren van het schouderblad, de borstspieren en de grote rugspier van belang. Al deze spieren spelen een rol in het goed laten bewegen van de schouder.

Bij een abnormale spiersamenwerking zijn sommige spieren overactief of juist minder actief. Dit geeft een verkeerde spiersamenwerking. Bijvoorbeeld, de borstspier trekt normaal gesproken de schouder naar voren terwijl de rugspier de schouder naar achteren trekt. Wanneer hierbij de borstspier overactief is, kan instabiliteit aan de voorzijde ontstaan. De schouderkop wordt dan te ver naar voren getrokken. Wanneer de schouderkop naar voren staat, kan de rotator cuff minder goed de stabiliserende functie uitoefenen.

De rotatorcuff spieren zitten vast op het schouderblad. Wanneer het schouderblad niet goed beweegt, kan de rotatorcuff niet voor optimale stabiliteit zorgen.

Oorzaak of gevolg

Type III wordt vaak in combinatie met type II instabiliteit gezien. Bij type II instabiliteit is er schade aan weefsel van de schouder. Of is er zelfs sprake van subluxaties. Subluxatie wil zeggen dat de kop bijna uit de kom gaat. De vraag is dan altijd: wat was er eerst? Komt de structurele schade en subluxaties door een verkeerde spiersamenwerking? Of is het juist andersom?

Voor de behandeling maakt het niks uit. Wanneer er schouderklachten zijn en een abnormale spiersamenwerking wordt gezien, moeten deze behandeld worden.

Een abnormale spiersamenwerking kan ook gezien worden zonder schouderklachten. Dan is de vraag of dit behandeld moet worden. De spiersamenwerking is namelijk heel erg afhankelijk van de persoon zelf. De bouw van de wervelkolom heeft invloed op de spiersamenwerking van de schouder. Maar ook welke activiteit er van de schouder wordt gevraagd. Activiteit kan zijn: extreme bewegingen of zware inspanning waarbij kracht komt kijken. Wanneer veel activiteit van de schouder wordt gevraagd, zie je vaak een abnormaal bewegingspatroon. Dit is een functionele aanpassing van het lichaam op de gevraagde activiteit. Alleen wanneer dit tot klachten leidt, wordt behandelen geadviseerd.

Andere schouderaandoeningen door type III instabiliteit

Type III instabiliteit kan de oorzaak zijn van veel verschillende aandoeningen. Als de spieren niet meer juist functioneren, ontstaat er een ander beweegpatroon. De kop en kom bewegen dan niet meer optimaal ten opzichte van elkaar. Vaak is dan een bepaalde spier en pees overactief. Dit kan leiden tot een peesoverbelasting (tendinopathie). Een peesoverbelasting wordt ook een peesontsteking genoemd.

Ook impingement problemen ontstaan vaak door type III instabiliteit. Als  kop en kom niet meer goed bewegen, kunnen pezen ingeklemd raken. Ook de slijmbeurs kan hierbij ingeklemd raken, wat kan leiden tot een slijmbeursontsteking.

Klachten

In de meeste gevallen geeft type III instabiliteit zelf geen klachten. De meest genoemde klacht bij type III is: het gevoel hebben dat de schouder niet optimaal beweegt.

De klachten ontstaan wanneer de instabiliteit leidt tot type II instabiliteit. Of totdat andere schouderaandoeningen zijn ontstaan.

Behandeling en herstel

De behandeling wordt individueel bepaald. Hierbij moet goed onderzocht worden wat de abnormale spiersamenwerking is. Welke spieren overactief zijn en welke juist minder actief zijn. Een fysiotherapeut kan door oefentherapie of mobilisatietechnieken deze disbalans opheffen. Vaak is er pijn aanwezig door een andere schouderaandoening. Als door pijn de disbalans niet goed behandeld kan worden, zal eerst de pijn aangepakt moeten worden.

De pijn kan door rust, fysiotherapie, medicijnen of een injectie behandeld worden. Een injectie met ontstekingsremmers kan snel en goed helpen. Het is daarna wel noodzaak om de instabiliteit te behandelen. Wanneer dit niet gebeurt, laat de praktijk vaak zien dat klachten binnen enkele maanden terugkomen.

De tijd tot volledig herstel is heel verschillend. Dit is afhankelijk van de duur en ernst van de klachten. Het is mogelijk om binnen enkele weken volledig te herstellen. Echter, wanneer subluxaties aanwezig zijn of andere schouderaandoeningen, kan het wel tot zes maanden duren.